In “Rekenen Met Energie” schrijf ik over de energietransitie. Ik beperk mij tot eenvoudige vragen en het uitleggen van wat er gaande is. Cijfers en feiten zijn daarbij belangrijker dan meningen en speculaties. Nieuwsbrief nr. 7 gaat over de voortgang en de onrust.
Een kenmerk van de Nederlandse energietransitie is het verschil tussen onze ambities en onze realisatie. Steeds weer zijn de productiecijfers lager dan voorgenomen. Maar nu zijn er toch indicaties dat we snelheid beginnen te maken. Het PBL maakte een tussenstand op van het 2030 doel voor de dertig regio’s die ieder een Regionale Energie Strategie (RES) maken om samen 35 TWh hernieuwbare elektriciteit uit wind op land en grootschalige zon-PV te halen in 2030. De cijfers zijn verdeeld in drie groepen: dat wat nu al geproduceerd wordt, dat wat er aan vermogen de komende tijd bijkomt (de pijplijn) en dat wat er nog aan ambitie is opgeschreven.
Het totaal lag bij de inventarisatie van het PBL op 52,5 TWh! Het deel “pijplijn” en “ambitie” is met 80% wel erg groot… De vraag is of dit beeld weer de zoveelste zelf-overschatting is of dat het een teken is van een echte versnelling.
De productiecapaciteit van de nu geïnstalleerde systemen zal in 2030 iets lager zijn, de meeste zonneparken zijn nog vrij jong maar oudere windmolens zullen uit bedrijf genomen worden. Hoeveel dat er zijn weten we niet, maar de donkerblauwe band zal iets smaller worden. Het middelste blauwe deel geeft de pijplijn aan, dit betreft een productie van 20,9 TWh. Het gaat om projecten die al wel vergund zijn en een SDE-beschikking kregen van RVO, maar nog niet uitgevoerd zijn. De ervaring van RVO is dat bij zon-PV 60% van de projecten uitgevoerd wordt en bij wind is dat 99%. De derde groep, de ambitie, is de minst zekere. Voor deze groep hangt veel af van de beperkingen van het elektriciteitsnet en de beschikbaarheid van personeel om alle systemen te bouwen. En bij de vertaling naar concrete plannen is het nog onduidelijk of de regio’s de ruimtelijke inpassing en het draagvlak vanuit de omgeving wel voor elkaar weten te krijgen. In juli moeten de concept-RES’ en uitgewerkt zijn in de “echte” RES, dan zullen we zien hoe goed en stevig de plannen zijn. PBL houdt voorlopig een voorzichtige bandbreedte aan van 31,2 TWh tot 38,2 TWh voor 2030. Anderen zijn minder voorzichtig, “de 2030 doelen zijn al gehaald” wordt de laatste tijd wel erg vaak gehoord.
Bij alle onzekerheid is de “gretigheid” van de energieregio’s opvallend. Maar inmiddels is er op meerdere plekken in Nederland onrust ontstaan over de RES-plannen. Burgers en raadsleden schrikken van de aantallen windmolens en hectaren aan zonnevelden. Critici beschrijven de RES-organisatie als een “vreemde” macht die bepaalt wat er moet gebeuren.
Elke regio moet een bijdrage leveren was de gedachte, maar het voordeel van de regionale afstemming kan ook een nadeel zijn als de afstemming tússen de RES’ en niet goed is. De ontwikkeling van de decentrale productie van stroom wordt inmiddels geframed door de critici als confetti of hagelslag dat lukraak over ons land wordt uitgestrooid
Daar waar eerder de top down benadering als probleem werd gezien, is er nu de vraag of er niet méér overkoepelende regie nodig is. PBL signaleert dat ook: “er zijn aspecten die ook op een bovenregionaal, nationaal of zelfs hoger bestuurlijk schaalniveau behartigd kunnen worden zoals rond landschap, natuur en milieu”.
Geleerde lessen als basis voor de RES
Een van de dingen die geleerd werden van het energie-akkoord van 2008 is dat al te sterke sturing vanuit de centrale overheid niet altijd verstandig is. De trage uitvoering van vooral wind op land kwam onder andere door de spanningen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Van de afgesproken 6000 MW windvermogen op land was in 2019 nog maar 3534 MW gerealiseerd. In 2019 schreef PBL daarover een evaluatie rapport, Wind op Land -Lessen en Ervaringen, waarin één van de conclusies was dat er goede afstemming moet zijn over Waar en Hoe zodat er betere keuzes gemaakt kunnen worden. De uitvoering via regionale strategieën (De RES) werd als goede stap gezien. De RES is een instrument om de ruimtelijke inpassing van de energietransitie met maatschappelijke betrokkenheid te organiseren. De RES is ook een manier om langjarige samenwerking tussen alle partijen in de regio te organiseren.
Terwijl de regio’s bezig zijn met hun plannen voor de toekomst en PBL probeert de plannen te doorgronden, blijkt uit andere cijfers hoe de transitie voortschrijdt. De laatste maanden groeide de productie van zon en wind snel. In maart rapporteerde CertiQ dat de productie uit zon en wind de voorgaande 12 maanden bijna 20 TWh was geweest, 2 jaar geleden was dat ongeveer de helft (nb.: In deze cijfers zijn ook wind op zee en de kleinschalige zonproducties opgenomen).
bron: CertiQ
Ook de rapportages van hoofdnetbeheerder Tennet laten de veranderingen zien, vooral de snelle groei van opgestelde vermogen Zon-PV is opmerkelijk. Maar een ander fenomeen wordt nu ook zichtbaar: gascentrales die in de “mottenballen” modus stonden, worden weer in gebruik genomen om in de buitenlandse vraag te voorzien. De grote C unit op gas van de Clauscentrale in Maasbracht kwam met 1300 MW in het najaar weer op het net. Sinds 1981 was Nederland netto-importeur van elektriciteit, nu zijn we weer exporteur. De Kohlenaustieg in Duitsland is een van de oorzaken. De grote mottenballen capaciteit die we altijd hadden wordt nu wel erg klein…
Bron: Tennet
Ons eigen stroomverbruik is al jaren min of meer stabiel rond 115 TWh. Dat zou je (rekenkundig) met een vermogen van ongeveer 13 GW kunnen opwekken. Overdag is het actieve vermogen nu ongeveer 14 GW. Maar ons beschikbare vermogen is inmiddels 41 GW! Dat is een kenmerk van de transitie: van centraal naar decentraal; van een paar grote systemen naar honderden kleine systemen die “overal” worden opgesteld.
Het grote vermogen aan Zon-PV vertaalt zich uiteraard naar een grote productie, in 2020 was al ca. 8 TWh uit zon afkomstig.
Bron: Tennet
De groei is indrukwekkend, maar de maatschappelijke onrust en het kraken en piepen van onze netten zijn ook kenmerken van de transitie. Dit beeld van horten en stoten is voor sommigen het bewijs van de onkunde van onze bestuurders en de dwaasheid van onze plannen. Maar dit onzekere zoekproces hoort nu eenmaal bij deze transitie, we weten ongeveer waar we willen uitkomen, maar nog niet precies hoe we daar moeten komen. Al doende leren we, van successen en fouten.
De genoemde rapporten:
PBL over de voortgang van de RES
PBL over Wind op Land, Lessen en Ervaringen.
Tennet over de ontwikkelingen in 2020
CertiQ maandstatistieken